Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV0151

Datum uitspraak2005-12-23
Datum gepubliceerd2006-01-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 05/01127
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aan de betrokkene is een administratieve sanctie opgelegd ter zake van "als weggebruiker buiten noodzaak over de vluchtstrook rijden". De officier van justitie heeft gedraging in casu als asociaal gekwalificeerd. Het hof neemt afstand van deze kwalificatie. In de wetsgeschiedenis is vermeld dat het in de WAHV feiten betreft waarvan het plegen als zodanig geen ernstige morele blaam op de overtreder werpt. Het gaat om ethisch-neutrale verkeersvoorschriften die in aanmerking komen voor een andere dan strafrechtelijke wijze van afdoening. Geen noodgeval. Geen reden tot matiging.


Uitspraak

WAHV 05/01127 23 december 2005 CJIB 79077640930 Gerechtshof te Leeuwarden Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank te Groningen van 4 juli 2005 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats] 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Groningen ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting. De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. De zaak is behandeld ter zitting van 9 december 2005. De betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. A. Dijkstra. 3. Beoordeling 3.1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van Euro 160,- opgelegd ter zake van "als weggebruiker buiten noodzaak over de vluchtstrook of vluchthaven rijden (feitcode R465A) ", welke gedraging zou zijn verricht op 22 november 2004 om 08:47 uur op de A7 nabij Groningen, met het voertuig met kenteken [kenteken] 3.2. De betrokkene voert aan dat er sprake was van een lange file, mogelijk als gevolg van een ongeval, en dat hij, komende uit de richting Hoogezand, vanaf de oprit moest invoegen. Aangezien er aan het einde van de oprit geen ruimte was om in te voegen en dit verderop wel lukte is hij intuïtief doorgereden vanuit de gedachte "ik sta in de weg". Naar zijn gevoel was het niet veilig om te blijven staan. Hij werd daarin bevestigd toen hij, in de file staand, een ambulance met grote snelheid zag passeren. De betrokkene is ervan overtuigd dat hij juist heeft gehandeld door veiligheidshalve niet te blijven wachten. De betrokkene ontkent dat hij pas vooraan in de file ingevoegd heeft. De waarneming van de verbalisant dat de betrokkene over de vluchtstrook heeft gereden was op zichzelf juist, maar de verbalisant heeft miskend dat de betrokkene een goede reden had voor zijn beslissing. De betrokkene heeft zich zeer gestoord aan de conclusie van de verbalisant dat hij zonder noodzaak over de vluchtstrook zou hebben gereden. De verbalisant had deze conclusie niet kunnen trekken zonder de betrokkene zelf over zijn beweegredenen te hebben gehoord. De betrokkene is ook zeer boos over de kwalificatie "asociaal" die de officier van justitie aan de gedraging heeft gegeven. 3.3. De op ambtsbelofte afgelegde verklaring van de verbalisant, zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB, vermeldt onder meer het volgende: " (...). Ik zag dat de bestuurder van het genoemde voertuig daar toen een file inhaalde en hierbij gebruik maakte van de aldaar aanwezige vluchtstrook. Ik stond in een lange file. Betrokkene reed over de vluchtstrook om vooraan in de file aan te sluiten. Ter hoogte van hectometerpaal/pandnummer: 203,2. Merk van het voertuig: Opel. (...). Betrokkene kon niet worden staandegehouden in verband met overige te weten, verbalisant reed in eigen auto en stond in de file.". 3.4. In zijn "Kennisgeving beroepschrift ex art. 10 WAHV" van 4 april 2005 heeft de officier van justitie naar aanleiding van het relaas van de verbalisant onder meer het volgende commentaar gegeven "(...). Duidelijk is wel dat niet is gebleken van een noodsituatie die het gebruik van de vluchtstrook rechtvaardigt, maar eerder van asociaal rijgedrag, door langs een file te rijden om zoveel mogelijk aan de voorzijde in te voegen. (...).". 3.5. Het hof stelt voorop dat de wetgever met het systeem van administratiefrechtelijke handhaving van verkeersvoorschriften heeft beoogd om voor bepaalde lichte inbreuken op verkeersvoorschriften tot een zo doeltreffend mogelijk handhavingssysteem te komen. De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel WAHV vermeldt in dit verband het volgende: "Het betreft hier feiten waarvan het plegen als zodanig geen ernstige morele blaam op de overtreder werpt. Het zijn ethisch-neutrale verkeersvoorschriften die in aanmerking komen voor een andere dan strafrechtelijke wijze van afdoening." (Kamerstukken II, 20329, nr. 3, p. 21). Reeds op grond hiervan neemt het hof afstand van de veroordelende, en door de betrokkene als grievend ervaren, strekking van het commentaar van de officier van justitie. 3.6. De bij de feitcode behorende gedraging is een overtreding van artikel 43, derde lid, Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV) 1990. Deze bepaling luidt als volgt: "Behoudens in noodgevallen is het de weggebruikers verboden op een autosnelweg of autoweg gebruik te maken van de vluchtstrook, de vluchthaven of de berm.". 3.7. Uit het gebruik van het woord "noodgevallen" en uit de wetsgeschiedenis blijkt, dat het gebruik van de vluchtstrook slechts in incidentele gevallen van urgente aard de weggebruiker vrijstaat. De Nota van toelichting op het RVV 1990 houdt in hoofdstuk X, "Belangrijke veranderingen" in dit verband onder meer in: "Het RVV 1990 bevat naast vele mindere belangrijke wijzigingen, die per artikel worden belicht, enkele opmerkelijke nieuwe regelingen. Ze worden hier in het kort weergegeven. 1. Het gebruik van de vluchtstrook (artikel 43). Weggebruikers op autowegen en autosnelwegen mogen slechts in noodgevallen gebruik maken van vluchtstrook, vluchthaven of berm. Hier gaat het met name om de vluchtstrook. In het RVV 1990 is namelijk niet alleen het parkeren op de vluchtstrook aan banden gelegd maar ook het berijden ervan. (...) Het nieuwe RVV verbiedt nu ook het rijden op de vluchtstrook uitdrukkelijk. Tegen het irritante gebruik van de vluchtstrook bij filevorming kan nu dus zonder meer worden opgetreden. Bij het invoegen ligt de zaak anders. Verscheidene organisaties adviseren automobilisten van de vluchtstrook gebruik te maken als het invoegen vanaf de invoegstrook niet lukt. Hoewel voor dat advies begrip bestaat, wordt aan deze praktijk toch een einde gemaakt. Waarom? De vluchtstrook is primair bestemd voor pechgevallen. Men treft er vaak auto's aan waaraan gesleuteld wordt. Het is noch voor de inzittenden van een pechvoertuig, noch bijvoorbeeld voor een wegenwacht die ermee bezig is, een prettig idee dat er elk ogenblik een auto op ze af kan stormen die bezig is om snelheid te maken. De meeste invoegstroken zijn lang genoeg om zonder problemen te kunnen invoegen. En als er een file staat blijken de meeste bestuurders bereid er anderen tussen te laten. Volledigheidshalve is vermeld dat het berijden van de vluchtstrook in noodgevallen is toegestaan (artikel 43, derde lid, RVV 1990). Men kan daarbij denken aan een invoegende automobilist die plotseling geconfronteerd wordt met iemand die op de hoofdrijbaan snelheid maakt.". 3.8. Het voorgaande brengt mee dat het benutten van de vluchtstrook als verlengde invoegstrook niet als een noodgeval in de zin van deze bepaling kan worden aangemerkt. Nu de betrokkene zich heeft laten leiden door een subjectief onveiligheidsgevoel, zonder dat sprake was van een objectief waarneembare noodsituatie zoals bedoeld in artikel 43 RVV 1990, stelt het hof vast dat de gedraging is verricht. Daarbij kan in het midden blijven of de verbalisant vanuit zijn positie in de file heeft kunnen waarnemen dat de betrokkene eerst vooraan in de file is ingevoegd. Voldoende was immers dat hij heeft hij vastgesteld dat er geen objectieve noodzaak aanwezig was voor het rijden over de vluchtstrook. 3.9. Voor zover de betrokkene zich erop beroept dat de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden het opleggen van een sanctie niet billijken dan wel dat deze aanleiding zouden moeten geven tot matiging van de sanctie overweegt het hof het volgende. 3.10. Bij de invoering van het RVV 1990 is anders dan in het RVV 1966 als uitgangspunt gekozen, dat niet voor iedere denkbare situaties concrete voorschriften worden beoogd, maar dat de wetgeving moet worden beperkt tot de basisregels. De nota van toelichting op het RVV 1990 houdt in dit verband onder meer in: "Bij het opstellen van het RVV 1990 is geprobeerd een evenwicht te vinden tussen wat voorgeschreven moet worden en wat aan het inzicht van de verkeersdeelnemers overgelaten dient te worden. De optelsom moet zijn: een veilig en ordelijk verloop van het verkeer. Zo is er een aantal basisregels uit de bus gekomen waaraan in beginsel onder alle omstandigheden moet worden voldaan". De wetgever heeft bij het streven naar een veilig en ordelijk verloop van het verkeer derhalve een duidelijke afweging gemaakt tussen enerzijds hetgeen aan het eigen inzicht van de verkeersdeelnemers kan worden overgelaten en anderzijds hetgeen is vastgelegd in een aantal basisregels, die niet voor nadere interpretatie door de verkeersdeelnemer vatbaar zijn. Dit brengt mee dat de opvatting van de betrokkene, dat de veiligheid onder de beschreven omstandigheden gediend was met het gebruik van de vluchtstrook als verlengde invoegstrook, niet kan leiden tot het terzijde schuiven van het in art. 43, derde lid, RVV 1990 geformuleerde verbod. Het hof ziet in het aangevoerde derhalve geen reden om af te zien van oplegging van de sanctie dan wel tot matiging van de sanctie. 3.11. Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen. 3.12. Voor zover de betrokkene zich er ter zitting over heeft beklaagd dat het hof niet heeft gereageerd op zijn verzoek om toezending van stukken, stelt het hof vast dat de griffier van het hof de betrokkene bij brief van 30 november 2005 een afschrift van het zaakoverzicht heeft toegezonden. Voorts heeft hij hem in de gelegenheid gesteld het op zijn zaak betrekking hebbend dossier in te zien en tegen betaling afschriften van door hem aan te wijzen stukken te ontvangen. De betrokkene heeft hierop niet gereageerd. 4. De beslissing Het gerechtshof: bevestigt de beslissing van de kantonrechter. Dit arrest is gewezen door mr. Weenink, in tegenwoordigheid van mr. Zomer als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.